De viruspolitiek van het niet weten: op zoek naar solidariteit op anderhalve meter

Is er een politiek immanent aan een virus? Over deze vraag wil ik kunnen nadenken, al denk ik haar niet te kunnen beantwoorden, want ik weet te weinig van het virus af. Maar dat geldt voor iedereen, en je hoeft trouwens ook geen expert te zijn om iets te kunnen leren. Laat ik beginnen met een samenvatting van wat ik de laatste weken zoal te weten ben gekomen.

1.

Een virus markeert een grens van leven. Zelf is het niet veel: slechts wat genetisch materiaal (RNA of DNA) met een eiwitmantel, en soms, zoals het coronavirus, ook met een envelop van lipiden. Niets van dit alles heeft een zelfstandige stofwisseling. Het virus beweegt niet, eet niet, ademt niet, en kan zich niet zelfstandig vermenigvuldigen. Het leeft niet zelf, maar hoort wel bij het leven. Niet alleen als ziektekiem, maar ook in wederzijdse afhankelijkheid met gastheerorganismen van de meest uiteenlopende soort, van bacteriën en planten tot kippen en vleermuizen. Organismen kunnen virussen gebruiken om zich te verweren tegen pathogenen, of zelfs voor het bemiddelen in de voortplanting of het elimineren van tumoren.

Een virion heeft veelal een uiterlijk van een onwaarschijnlijke mathematische precisie, als waren virussen de stof geworden Ideeën van het leven. Of misschien is een virus juist een verzelfstandigd werktuig, een oorlogsmachine in de zin van Deleuze en Guattari, iets dat haaks staat op het organische en dat parasitair kan zijn of ondersteunend, al naar gelang. Virussen zijn sturend in de evolutie, dwingen steeds andere strategieën af bij gastheren of reguleren genetische overdracht tussen organismen, kunnen (in het geval van DNA- of retro-virussen) zelfs in cellulair genoom worden opgenomen en er weer uit loskomen. Deze werktuigelijke begeleiding van het eigenlijke organische leven vindt al langer plaats dan we kunnen reconstrueren – de oorsprong van virussen is onbekend. Mogelijk zijn virussen gedegenereerde cellen, mogelijk verzelfstandigde onderdelen van cellen. Er is zelfs een hypothese dat virussen tot de overgang van een RNA-wereld naar onze DNA-wereld hebben geleid. Zeker is dat ze al miljarden jaren meedoen in de evolutie op onze planeet, en zich blijven ontwikkelen, RNA-virussen zelfs razendsnel omdat ze minder stabiel zijn dan DNA-virussen. Coronavirussen hadden nog tienduizend jaar geleden een gemeenschappelijke voorouder – in menselijke termen dus grofweg sinds de eerste landbouw. Daarna splitsten ze zich uit tot vier grote families: alfa- en beta-coronavirussen, van oorsprong vooral verbonden aan vleermuizen; gamma- en delta-coronavirussen, aan kippen en varkens. En soms springen ze van soort op soort over, zoals het MERS-virus en de SARS-virussen, waaronder SARS-CoV-2, veroorzaker van de ziekte COVID-19.

Enveloppes met stukjes genetische code erin. Grensgangers, boodschappers van mede-soorten, uit oudste tijden, maar ook veranderlijk, met nieuwe instructies. Wat zo’n instructie precies behelst – hoe het virus zich zal verbinden aan een nieuw organisme, hoe het zichzelf zal voortzetten – kan alleen worden vastgesteld door haar uit te voeren. Zo zal een volstrekt nieuwe zoönose – een virus dat van een andere diersoort op de mens overspringt en voor mensen een pathogeen blijkt te zijn – in eerste instantie volkomen onbekende effecten hebben. Je weet niet op voorhand wat het epidemiologische profiel gaat zijn. Hoe de besmettingen zich overdragen; welke symptomen mensen kunnen krijgen; hoelang de incubatietijd zal duren, wanneer mensen besmettelijk zijn, welke groepen meer en welke minder risico lopen. Epidemiologen beschikken over modellen met allerlei parameters, die stukje bij beetje moeten worden ingevuld op basis van gedurige observatie. Hoewel zij dus veel meer ervaring en technische know-how hebben dan de meesten als een nieuw virus losbarst, zijn zij feitelijk net zulke beginnelingen als ieder ander. Aannames en afwegingen op wankele basis vormen onvermijdelijk het uitgangspunt voor de eerste beleidsadviezen.

En ten diepste zijn de modellen altijd al doortrokken van politiek. Politieke motieven gaven impulsen aan het ontwikkelen van een speculatieve epidemiologie die scenario’s voor potentiële uitbraken kan uittekenen: zo kreeg het onderzoek twintig jaar terug een grote impuls vanuit de vrees voor terroristische aanslagen met gemuteerde pokken. Voorts doen modellen aannames over de sociale infrastructuren waarbinnen ziektes zich verspreiden. Soms gebeurt dat bijna stilzwijgend. Neem de factor R0, het basale reproductiegetal. Dit staat voor de hoeveelheid mensen die een besmet persoon gemiddeld kan besmetten. Deze R0 wordt geacht als een exponentiële factor de groei van de epidemie te bepalen, totdat er een zeker evenwicht wordt bereikt bij een aantal geïmmuniseerden van (1-1/R0) x 100%. Als dit aantal is bereikt, dan is van de mensen, die een gemiddelde zieke zou aansteken, het percentage geïmmuniseerden zodanig, dat er exact één nog ziek kan worden. Voorbeeld: als een gemiddelde zieke normaal gesproken vier mensen aansteekt, maar van die vier is (1 – 1/4) x 100% = 75% ofwel drie kwart immuun, dan is er maar één nog vatbaar. Dan is de R 1 en de groei niet langer exponentieel. In veel voorlichting en artikelen over COVID-19 lees je claims als “R0 wordt geschat tussen 2 en 3” – daarop is het idee gebaseerd dat wanneer circa 60% van de bevolking besmet is, groepsimmuniteit wordt bereikt. Het lijkt dan alsof die R0 een in het genoom van het virus gecodeerde parameter is, maar dat is niet zo. Het reproductiegetal is ook afhankelijk van allerlei omstandigheden, waaronder de sociale infrastructuur, de manier waarop mensen samenleven. Het is dus mogelijk om R te veranderen door collectief gedrag te veranderen – wat ook betekent dat de evenwichtswaarde voor de groepsimmuniteit meeverandert. Daarnaast doet zo’n exponentiële basistoename ook zekere veronderstellingen over de fijne structuur van een populatie en de manier van overdracht van infectie: bijvoorbeeld, dat je sowieso het sociale gedrag van alle individuen kunt uitmiddelen, en dat de hoeveelheid onderlinge contacten die binnen elke willekeurig gekozen subgroep voorkomt hetzelfde is. Dit lijkt logischer voor ziektes die snel via een vluchtig (uitademen) of indirect (bepotelde knoppen en stangen in het openbaar vervoer) contact kunnen worden overgedragen binnen een heel beweeglijke bevolking dan voor ziektes die voor hun verspreiding vooral afhankelijk zijn van  intensieve samenlevingsverbanden (zoals seksueel overdraagbare aandoeningen). Elk virus geeft aanleiding tot een andere analyse van de samenleving: de mazelen, influenza, ebola, MERS en HIV werken elk via andere kanalen en leggen andere netwerkstructuren bloot.

Een nieuw ziektevirus is dus een ziekte met een onbekend gedrag en waarvan het profiel ook nog eens zal reageren op ons collectieve handelen. Wetenschappers proberen hierop vat te krijgen, maar moeten tegelijk adviezen verstrekken aan politici, die de bevolking proberen bij te sturen, wat het proces van de ziekte weer verandert. Het verspreidende en muterende virus, de infrastructuur en het gedrag van een populatie, de wetenschappelijke modellen, en de beleidsadviezen vormen zo bij elkaar een complexe feedback-lus waarin alle elementen elkaar medebepalen. Eigenlijk een hele wereld van waarnemen, weten en handelen. Een kosmopolitiek proces, om met wetenschapsfilosoof Isabelle Stengers te spreken, waarin het wetenschappelijke fenomeen en de theorie – en daaraan toegevoegd, de sociale context en het beleid – elkaar voortbrengen in een proces dat bij haar entre-capture heet, wederzijdse vangst. Dit begrip geeft aan dat een wetenschappelijk bestudeerd verschijnsel nooit zomaar ‘daarbuiten’ bestaat, maar altijd naar voren treedt in een heen-en-weer tussen wetenschappers en wereld. Zeker voor een epidemie geldt dit: een epidemie is geen tijdloze natuurwet die zich geleidelijk als wetenschappelijke waarheid openbaart, maar iets dat wij creëren en veranderen terwijl we het bestuderen.

2.

Sinds kort ben ik een gretig beoefenaar van de amateurvirologie en bekleed ik een leunstoel in de epidemiologie. Ik mag de kroeg niet in, heb dus toch niks beters te doen, en heb een dijk van een motivatie. Er is iets spannends aan de hand, iets wat mij en de mijnen hard kan gaan raken, iets dramatisch. Daar wil ik over leren. Ik lees wetenschappelijke artikelen, opiniestukken, sla handboeken open. Werelden gaan voor mij open. Het virus zet mij aan het denken, zoals het de wereld binnenstebuiten keert, overal verborgen aannames en structuren blootlegt. Bijvoorbeeld, wie zijn de belangrijkste mensen van het land? Dat blijken niet de communicatieadviseurs te zijn of de HR-managers, en zelfs niet de grote investeerders, maar helaas pindakaas, ook niet de filosofen of de podiumkunstenaars. Nee, het zijn de verplegers, de bezorgers, de schoonmakers, de vakkenvullers en de kassières. Natuurlijk! Logistiek, normaal gesproken verborgen achter het dagelijks leven, treedt op de voorgrond als het fundament ervan. Je mag wel hopen (of: we moeten wel eisen) dat al deze mensen na de epidemie herinnerd zullen worden en dat de precarisatie in de beroepen waar het land vanaf hangt gekeerd wordt.

In opinistenland lijkt de leunstoelepidemiologie geen hoog aanzien te hebben. Vertrouw nou toch gewoon op de experts en stel niet van die lastige vragen, klinkt het alom. Dat vertrouwen in instituten gaat zelfs zover dat ook dissidente wetenschappers wordt gemaand effe te dimmen – op de radio hoorde ik een hoofdredacteur van een kwaliteitskrant vertellen dat een zekere populaire en wat recalcitrante viroloog geen podium moest krijgen, omdat ‘in tijden van angst de wetenschap met één mond moet spreken’. In tijden van angst gooit de open samenleving dus als eerste Karl Popper onder de bus. Men wil duidelijkheid, autoriteit, stabiliteit.

Toch is het belangrijk om ruimte te laten voor onzekerheid, heel veel ruimte, juist ook door de experts. Er wordt gewerkt vanuit griepmodellen – die goede diensten bewezen tijdens de Mexicaanse Griep in 2009 – en nu lijkt men er stukje bij beetje achter te komen dat COVID-19 een ander verloop kent. Zo krijg je dat het RIVM steeds inzichten bijstelt en ontstaat er onduidelijkheid, bijvoorbeeld over de besmettelijkheid van asymptomatische gevallen, de rol van kinderen, of over groepsimmuniteit. Verdere verwarring ontstaat als de WHO en het RIVM andere accenten leggen, of als de inzichten van de bestuurlijke experts niet overeenkomen met die vanaf de medische werkvloer zelf. Als dan echter de politiek, bij monde van onze premier, steeds kiest voor het hameren op een politiek van ‘expertise’ om gezag uit te stralen en de mensen gerust te stellen, dan vergroot elke kleine onzorgvuldigheid in de analyse en in de communicatie zich razendsnel uit tot groot politiek probleem. Elsevier zette enkele weken aan tweets van het RIVM op een rij die steeds even later onderuit geschopt werden, wat de indruk wekt dat ze daar steeds maar wat roepen om onrust te sussen. Zo ondergraaft het leunen op expertise zijn eigen autoriteit en wordt het vatbaar voor populistische aanvallen.

Temeer omdat het verschuilen achter expertise het zicht ontneemt op welke politieke keuzes er zijn genomen, die de strategie die we nu volgen onvermijdelijk lijken te maken. Als er wordt gekozen voor relatief ontspannen maatregelen die de economie ontzien met het oog op de lange termijn, terwijl tegelijk in andere, even welvarende landen mensen al verplicht worden thuis te blijven, op wat voor maatschappelijke visie is dat dan gebaseerd? Als blijkt dat er in een van de rijkste landen ter wereld een mondkapjestekort is en relatief weinig plekken op de IC zijn, waar komt dat dan vandaan? Waarom heeft een land met grote microbiologische traditie – Van Leeuwenhoek! – een zodanig beperkte testcapaciteit, dat het devies van de WHO – testen, testen, testen – niet kan worden opgevolgd? Was men dan werkelijk niet voorbereid op de noodzaak tot grootschalig testen tijdens een pandemie die zich al een paar maanden aankondigde? Wat voor economie, wat voor logistiek, wat voor keuzes, wat voor industriële belangen, wat voor politiek zit hierachter?

3.

SARS-CoV-2 verandert alles. Je ziet nergens nog joviale VVD’ers. Mark Rutte is opgehouden met handenschudden, problemen weglachen en Nederlanders een ‘nuchter volkje’ noemen. Groepsimmuniteit werd in de historische toespraak van de premier tot het volk aangevoerd als de systemische oplossing van het probleem en de volgende dag weer ingeslikt nadat bezorgde burgers op een bierviltje waren gaan narekenen hoeveel mensen de ziekenhuizen dan precies moeten kunnen opvangen. De VVD-minister van economische zaken moest door het stof nadat hij reflexmatig zzp’ers had verweten voor een bestaan als zzp’er te kiezen terwijl ze dat helemaal niet kunnen betalen. Zelfs de VVD-minister van gezondheidszorg kon geen can-do-mentaliteit meer volhouden toen hij midden in een debat bij een lastige vraag instortte. Ook VVD’ers blijken precair.

De taal van de solidariteit wordt afgestoft. Een bestuurder van de PvdA werd binnengehaald als minister, ruimhartiger steunmaatregelen werden bespreekbaar. Overal in Europa schuift het. Het Lagerhuis debatteert over het basisinkomen. Macron draait zijn flexibilisering van de economie terug. Spanje nationaliseert private ziekenzorg. Er klinkt oorlogstaal – ‘we strijden tegen een onzichtbare vijand’ – het volk moet zich mobiliseren, maar dan door thuis te blijven (behalve als je vakkenvuller bent). De liberaal-kapitalistische orde van flexibilisering en maximale dynamiek lijkt geheel buiten werking gesteld.

 Het is alsof het kapitalisme even niet meer weet hoe je kapitalisme moet doen. Of is corona toch een soort carnaval en moet alles (eventjes) veranderen zodat alles hetzelfde blijft? De nieuwe solidariteit kan nog schone schijn blijken, gewoon de volgende shock doctrine (zoals Naomi Klein waarschuwt) die zometeen de nieuwste ‘moderniseringen’ doorduwt (meer geld naar big pharma, de voedselketen is dus toch het beste af bij grote distributeurs, college kun je dus best helemaal via internet geven, …) Je kunt je alvast afvragen of de bereidheid om de economie stil te leggen er ook zou zijn als het om een ziekte ging die alleen arme mensen treft. Het steunbeleid betreft vooralsnog alleen bedrijven en hun werknemers, en zzp’ers – over regelingen voor daklozen en ongedocumenteerden hoor je vanuit de overheid minder.

Toch is er een rimpeling door de neoliberale orde aan het gaan, en blijkt de mantra van flexibiliteit te moeten worden aangevuld met een of ander solidariteitsconcept. Een onzekerheid lijkt blootgelegd, koren op de molen van systeemuitdagers, zowel van links als rechts. De grenzen moeten gisteren nog gesloten! kraaien de helden van de natiestaat in triomf. Zij staan er niet bij stil dat je wel een grens kunt sluiten, maar dat het virus daarmee nog niet op culturele identiteit of geboorte selecteert. Hoezo ‘natie’? Het verspreidt zich gewoon, via ieders longen, ongeacht afkomst, en zolang er mensen zijn die reizen en plekken waar mensen met dieren werken kunnen er zoönotische pandemieën opkomen. Grenzen sluiten is dan ook hoogstens nuttig als tijdelijke remmende operatie. Die vindt ook plaats, vliegtuigen blijven leeg. Dit dan weer tot groot genoegen van ecologisch links. Zie je wel, een andere wereld is mogelijk, laten we die ook daadwerkelijk realiseren, klinkt het dan. Zeker, maar het zijn niet alleen mensen die de wereld rondreizen. Steeds weer treedt tijdens de coronacrisis de logistiek naar voren. Aanvoerlijnen blijken van wezenlijk belang, alleen al voor de aanpak van de ziekte. Phillips’ beademingsapparatuur voor de Nederlandse markt blijkt in de VS te worden geproduceerd (en men vreest confiscatie); uit China komen klinische materialen voor ziekenhuizen. De bewegingen van mensen kun je misschien nog enigszins inperken, maar die van cargo, goed voor enorm veel uitstoot, lijken nog niet reduceerbaar.

Misschien nog het meest boeiend aan de politieke effecten van het virus is hoe het de verschillen tussen landen articuleert, terwijl het een universeel probleem betreft. Er is een spectrum van antwoorden, met autocratische regimes als het Chinese aan het ene uiterste en radicale pro-business libertaire regimes zoals die van Trump en Bolsonaro, die liefst niks zouden doen en de economie gewoon zijn gang laten gaan, aan het andere uiterste. Dit terwijl deze ziekte juist in de rijkste economieën snel om zich heen blijkt te kunnen grijpen, wat ongetwijfeld met de infrastructuur samenhangt. Daarnaast worden gruwelijke paradoxen zichtbaar. Iran als voorbeeld: duidelijker dan ooit is te zien hoe de economische sancties tegen het land de infrastructuur hebben aangetast, dus ook de medische zorg, en zo op een misdadige oorlogshandeling neerkomen. Maar als de epidemie vanuit zulke verzwakte staten elk moment weer de wereld over kan trekken, is dat soort oorlog dus ook schieten in je eigen voet. We zijn nu eenmaal verbonden met mensen op zeer grote afstand. De pandemie toont ons onze gezondheid als een wereldwijde, universele commons.

4.

Welkom in de eenentwintigste eeuw! Dit is niet de eerste pandemie, en naar verwachting zeker ook niet de laatste, zolang mensen door blijven gaan met het verder doordringen en verzwakken van het regenwoud, met de grootschalige veeteelt, en alle grond tot landbouwgrond maken, zo waarschuwen ons ecologische epidemiologen als Rob Wallace. Zoönotische epidemieën begeleiden ons al sinds de eerste landbouw, en vandaag de dag komen ziektes als Ebola op rond gedegradeerde oerbossen, waar vleermuizen hun habitat ontvluchten, dichter bij mensen komen wonen, en virussen op hen overdragen; dreigt vogelgriep overal waar mensen, varkens en kippen samen wonen; en ook van coronavirussen zijn er nog genoeg op voorraad. De opmars van de industrie boort al deze ziekten aan, en de wereldwijde netwerkeconomie, die geweldige versterker voor innovaties, is dat ook voor die der virussen. Zo vouwt de pandemie zich in in een reeks van pandemieën, en die weer in de grotere ecologische crises, in samenhang met de algehele uitputting van de liberaal-kapitalistische wereldorde in haar Pax Americana-gedaante. Dit lijkt de signatuur te worden van onze eeuw, zoals de veertiende eeuw de crisis was van de feodale orde in Europa. Geopolitiek zijn er al kleine tekenen van grote beweging als gevolg van het virus. De Chinezen zetten het succes van hun beleid in Wuhan op dit moment om in wereldwijd politiek prestige door overal medische hulp aan te bieden, terwijl de hegemoniale macht in de ‘vrije wereld’ in handen is gekomen van een levensgevaarlijke wetenschapsontkenner. Is de keus dan tussen Chinees autoritarisme en roekeloos hysterisch rondpompen van alles en iedereen op bevel van het kapitaal?

Iets intelligenters zou toch tot de opties moeten behoren. Zoals gezegd, overal wordt opnieuw over solidariteit gesproken. De vraag is vooral: wiens solidariteit? Wat kan het virus ons leren over solidariteit? Op zijn minst dwingt het een niet-individualistisch denken af. We leren onszelf kennen als systeem. Iedereen is nu een actor, gezamenlijk bepalen we door ons gedrag wat de R zal zijn, als in een basisdemocratie. Solidariteit is je verbonden weten, je netwerk steunen en erdoor gesteund zijn. Tegelijk leren we nu: solidariteit is afstand nemen, niet te direct verbonden zijn. We moeten dus nieuwe conjuncties van verbinding en afstand ontdekken. Op straat knikken we elkaar toe van een afstand van twee meter. Zo moeten we ook onze logistiek verfijnen, elkaar blijven onderhouden maar de contacten niet ongelimiteerd te laten groeien. We moeten individueel minder wereldomspannend worden, maar wel wereldwijd met elkaar in contact blijven, elkaar voorzien van ideeën en steun. Bovendien moeten we nieuwe vormen ontdekken van collectieve macht op de momenten dat we niet schouder aan schouder kunnen staan, dat we thuis zitten en onze collectieve bewegingen alleen via de telepathische resonanties van moderne communicatiemiddelen tot stand kunnen komen, zodat onze solidariteit niet die van kapitaal of dictatuur maar de onze blijft.

Je verbonden weten, niet alleen met wie je direct kunt aanraken, maar ook met allen die je nooit zult aanraken. En daaraan voorbij, weten dat alle kennis en expertise uiteindelijk berust op dingen die je niet weet. Je verbonden weten met het onbekende, dat wat zich ophoudt in de marges van de menselijke wereld, wat je kan bereiken uit de oudste tijden, veranderlijk, met nieuwe instructies.

Is dit de boodschap van over de grens, gecodeerd in de dertig kilobasen van het SARS-CoV-2 genoom?

“Jullie hebben grote veranderingen in gang gezet, in ecologie en economie. Bereid je voor. Doe niet te druk, reis niet te veel. Geef naar vermogen en neem naar behoefte, maar hou je in. Let een beetje op elkaar. Weet je verbonden, maar hou afstand, want je bent ook verbonden met dingen waarover je niets weet. Respecteer dat, laat het onbekende de ruimte.

En kom nooit meer op ons terrein.

Getekend, de vleermuizen.”

Scroll naar boven